Volgens architect Rob Hendriks, met zijn bureau DAAD gevestigd in Beilen, is het allereerst zaak dat de versterkingsopgave ‘als meer dan een technisch vraagstuk benaderd wordt.’ ‘Het gaat niet enkel om constructieve veiligheid. De ruimtelijke consequenties van het aardbevingsbestendig maken zijn op zowel gebouwniveau als op de stedenbouwkundige schaal groot. Daar ligt een kans voor ontwerpers, juist omdat zij in staat zijn verschillende aspecten met elkaar te verbinden. Het plaatsen van een nieuwe staalconstructie biedt de mogelijkheid om een oud pand meteen te isoleren, of asbestvrij te maken. Maar ook maatschappelijke kwesties als vergrijzing, langer thuiswonen en bedrijfsopvolging (bij boeren) kunnen een rol spelen.’
Hendriks ziet dat tenders, bijvoorbeeld voor het bevingsbestendig maken van scholen, waarvoor 380 miljoen euro gereserveerd is, vooralsnog ‘gedomineerd worden door projectmanagementbureaus en aannemers’. ‘Gemeentes en schoolbesturen volgen de standaardroute, waarbij architectenbureaus een bepaalde omzet en referenties moet hebben om in aanmerking te komen voor de opdracht. In Groningen zijn er weinig grote bureaus, en zo blijven lokale architecten met kennis van de regio buitenspel.’
Witboek en architectencollectief
Er ontstond een kans toen de BNA, waarvan Hendriks en collega-architect Paul van Bussel lid zijn, de krachten wilde bundelen met Groningse architecten. Doel: de getroffen bewoners in het bevingsgebied helpen vanuit ontwerpkracht – of anders gezegd: vanuit leefbaarheid en kwaliteit. Hendriks: ‘Ze zagen dat er grote bouwopgaven lagen en wilden meer met lokale partijen integraal kijken: samen tot werkvormen komen om de regionale kracht in te zetten.’
De BNA heeft vervolgens het Witboek Aardbevingsgebied opgezet en een architectenpool waarbij inmiddels vijftig Groningse bureaus aangesloten zijn.
‘Goed en leuk om op die manier kennis te delen’, vindt Hendriks, ‘maar een grote groep blijkt lastig te hanteren. Daarom hebben wij besloten om met tien architecten die we kennen en die ervaring hebben met lokale partijen, een collectief te vormen: De Toeverlaat.’
Collectieven smeden
De Toeverlaat begon het project met twee avonden waarop bewoners al hun zorgen konden uiten. Hendriks: ‘Met De Toeverlaat geven we concreet antwoord op vragen omtrent wisselwoningen, verduurzaming en bouwsystemen, opdat ze een keus kunnen maken voor sloop, versterken of verbouwen, en het werken met een aannemer of architect.’
Naast ontwerpend onderzoek richt De Toeverlaat zich op het vormen van nieuwe collectieven. ‘De NAM behandelt elk huis nu als een individuele casus’, legt Hendriks uit. ‘Mensen mogen niet daarover spreken met hun buren, iedereen krijgt een eigen schaderapport en een eigen vergoeding. Dat zet de sociale verbanden onder druk. Daarom hebben we voorgesteld om collectieve belangen op te bouwen, al is het maar om de samenhang te bewaren. Zo willen sommige bewoners als groep met een aannemer werken, of tijdelijk samenwonen tijdens de bouw. Er zijn drie bewoners die een duurzaam passiefhuis willen, en we leggen gezamenlijk een materialendepot aan met sloopafval, dat bij de herbouw kan worden benut. Want uiteindelijk willen de meeste mensen gewoon hun oude huis op een of andere manier terug.’
Gebiedsontwikkelingskansen?
De Watersnoodramp die Nederland in 1953 trof, heeft uiteindelijk geleid tot de Deltawerken, die op hun beurt aanjagers zijn geweest voor talloze nieuwe (economische) ontwikkelingen. Schuilt in het Groningse aardbevingsgebied een soortgelijke kans? Hendriks: ‘Het is gevaarlijk om dat hardop te zeggen. Ik heb de vergissing gemaakt om op een informatieavond tegen dorpsbewoners te spreken over het ‘droomhuis’ dat ze straks zouden gaan bouwen. Toen liepen mensen boos weg. Maar feit is dat ze straks een aardbevingsbestendig, bouwbesluitproof en duurzaam huis hebben daar waar nu vooral gammele oude huisjes staan. Niemand is er opgetogen over, maar je voelt wel: we moeten het beste hieruit slepen.’
Dit betreft een ingekorte versie van het artikel dat Kirsten Hannema schreef in opdracht van de RIBA.