In de Fruit zaal van de Utrechtse Villa Jongerius - in 1938 gebouwd door groente- en fruitteler annex Forddealer Jan Jongerius - ligt het boek ‘Hulde aan onze kranige architecte!’ op tafel. Het is het proefschrift van kunsthistoricus Erica Smeets (63), over de opkomst van de eerste vrouwelijke architecten van Nederland, waarop ze in januari 2022 promoveerde. Het was niet haar bedoeling om hiermee een discussie over de man-vrouwverhouding in de architectuur te ontketenen. ‘Het was mijn begeleider – een vrouw – die met het gender-thema kwam. Ik zei: ik ben geen socioloog. Maar ik merk nu dat mijn onderzoek veel losmaakt.’
Naast Smeets zitten aan tafel BNA-voorzitter Jolijn Valk (43), architect-directeur Urban Echoes, en Joost Ector (49), architect en managing partner van Ector Hoogstad Architecten, voor een driegesprek over de verhoudingen toen en nu. Daarover is de afgelopen jaren al het nodige gezegd. In 2018 organiseerde de BNA op initiatief van de toenmalig voorzitter Nathalie de Vries een rondetafelgesprek over de positie van vrouwen in de architectuur. Het was een jaar nadat #metoo uit Amerika naar hier overwaaide, in 2020 gevolgd door Black Lives Matter; bewegingen die veel teweegbrachten, ook op architectuuropleidingen en architectenbureaus. Eind 2020 verscheen de publicatie Mevr. De Architect, een verzameling interviews met Nederlandse vrouwelijke architecten en essays over vrouwen die ‘weggeschreven’ zijn uit de architectuurgeschiedenis.
Divers ontwerpteam, beter resultaat
Bij de verkiezing van de nieuwe BNA-voorzitter in 2021 werd de positie van vrouwen onbedoeld het hoofdthema, toen architect Joris Deur zich als tegenkandidaat van Valk opwierp. In een interview stelde hij dat ‘we al geëmancipeerd zijn’, maar ook dat ‘het voor vrouwen gewoon veel zwaarder is om werk en privé te combineren’ en dit ‘moeilijk is te doorbreken.’
Dat laatste is evenwel wat Valk – met grote meerderheid door de ledenraad gekozen - beoogt als voorzitter. Wat is nodig om tot een inclusieve branche te komen?
Smeets benadrukt dat zij naar het verleden heeft gekeken, en niet zomaar een lijn kan doortrekken naar nu. ‘Van de eenentwintig vrouwen uit mijn onderzoeksgroep, die een eeuw geleden afstudeerden, oefenden er acht hun beroep nagenoeg niet uit. Maar als ik nu hoor dat tijdens de studie de verhouding 50/50 is, en vervolgens in de beroepspraktijk een kwart vrouw is, denk ik: jeetje.’
Valk: ‘Daarover verbaas ik me ook nog steeds, zodanig dat ik me geroepen voel om dit te blijven aankaarten. Bij de opleidingen waar ik actief ben, en ook daarbuiten, zie je een enorme diversiteit aan studenten, de Archiprix bijvoorbeeld kende de afgelopen jaren veel vrouwelijke winnaars. Maar nu ik als voorzitter bij bureaus langs ga en zie wie de nieuwe partners worden, blijken vrouwen daar te ontbreken.’
Waar ligt dat aan? Smeets: ‘Zowel de vroegere TH in Delft als het VHBO in Amsterdam droeg uit dat vrouwen niet geacht werden de architectenopleiding te volgen. Een stageplaats vinden was uiterst lastig, eenmaal getrouwd mochten ze niet meer werken. Men vond dat vrouwen niet op de steiger hoorden te staan. Een vriendin van mij die architect is, merkt het vandaag nog steeds; ze wordt genegeerd in vergaderingen.’
Joost Ector: ‘Diversiteit gaat niet alleen over gender, maar ook over zaken als seksualiteit en culturele achtergrond. Jaren geleden was ik aanwezig bij een door de BNA georganiseerd Pride-event, waar ik - met verbazing - hoorde dat collega’s uit de LHBT-community zich geremd voelen in de architectuurwereld. Ik zei dat ik daar nooit last van heb gehad, waarop ik de reactie kreeg: ja, maar jij bent ook mondig. Dat is volgens mij in essentie de vraag: hebben we voldoende oor en oog voor mensen met een andere, soms zachtere stem?’ Valk: ‘Eens, ik zie diversiteit als een kracht, en zo moeten we als branche het ook inzetten.’
Toen Ector in 1997 begon bij wat toen nog Hoogstad Architecten heette, werkten er twee vrouwen: de secretaresse en de receptioniste. ‘Nu is de man/vrouw-verhouding 60/40, al erken ik dat het niet gelijk verdeeld is over de piramide.’ Alle vier de bureaupartners zijn man, maar ‘dat gaat zeker veranderen’, zegt Ector.
Net als Valk gelooft Ector dat een divers ontwerpteam een beter resultaat oplevert. Maar als het gaat over de samenstelling van het team, denkt hij ook pragmatisch: wie is er beschikbaar, wie heeft er kennis op een bepaald gebied? ‘Mensen zijn bij ons sowieso allemaal heel verschillend, man of vrouw-zijn speelt slechts een beperkte rol.’
Rolmodellen
Wat is volgens hem de volgende stap richting een inclusieve branche? ‘Wat ik liever niet zie, is dat we elkaar hierover in de haren vliegen. Het is goed dat er de afgelopen jaren dingen in beweging zijn gezet, maar ik heb soms het gevoel dat de discussie op spits gedreven wordt, bijvoorbeeld rond de verkiezing van de BNA-voorzitter. Die hoge toon maakt toenaderen niet makkelijker.’ In de column ‘Wederomhelzing’ die Ector vorig jaar op Architectenweb publiceerde, riep hij collega’s op zich meer open te stellen naar ‘de ander’ en ‘het andere’.
Volgens Valk hoort daar bij dat posities in de directie van bureaus en als hoogleraar aan de universiteit worden opengesteld voor vrouwen. ‘Rolmodellen zijn belangrijk om vrouwen het vertrouwen te geven dat ze kunnen doorgroeien.’ Ze hoort vaak: we kunnen ze niet vinden. Ector: ‘Dat is gelul.’ Valk: ‘Dat antwoord is inderdaad te makkelijk, dan moet je beter zoeken. Ik zie hier een rol voor de BNA weggelegd. In de economische crisis is de branche van bureaus versnipperd geraakt; veel van mijn generatiegenoten zijn toen noodgedwongen voor zichzelf zijn begonnen. Onder hen zijn er vast die partner willen worden - dus ook vrouwen. Wij zouden meer kunnen doen aan matchmaking.’
Gemiste kans: 50% talentvolle vrouwen
Een vrouwenquotum ziet Valk ook als een optie om een gelijkwaardige samenstelling van bureaus te creëren. ‘Maar dan moeten we eerst een heel zorgvuldig onderzoek hebben, zoals bijvoorbeeld het American Institute of Architects in 2016 heeft gedaan. Dat gaat over v/m-verhoudingen, maar ook over culturele achtergrond en kleur. Het gaat voorbij cijfers, bevraagt de ‘zachte’ kanten en het toekomstbeeld van architecten over de branche waarin ze werken. Ector: ‘Wie gaat dat vrouwenquotum vastleggen?’ Valk: ’In Scandinavië stelt de overheid bij sommige tenders eisen aan de diversiteit binnen organisaties, ook als het gaat over gelijke salarissen. Je kunt een quotum niet alleen bij de markt leggen. Het moet ‘geactiveerd’ worden.’
Discussies over quota lopen vaak vast op het argument ‘kwaliteit moet leidend zijn’. Maar wie bepaalt wat kwaliteit is? Smeets, verontwaardigd: ‘Tijdens de presentatie van mijn promotieonderzoek kreeg ik de vraag of ik kon zien of een man of een vrouw een gebouw had ontworpen. Volgens mij heeft de keuze voor een bepaalde bouwstijl niets met gender te maken.’ Valk: ‘Absoluut, dat is onzin. En terugkomend op die kwaliteit: het is nu dus per definitie zo dat de branche een enorm potentieel aan kwaliteit laat liggen, namelijk een flink percentage getalenteerde vrouwen.’
Voor wie bouwen we?
Er zijn wel steden die bekend staan als ‘vrouwvriendelijk’, zoals Wenen. De stad erkent dat veel steden – al dan niet bewust – op de werkende man zijn ontworpen, en voert actief beleid om met ruimtelijk ontwerp invulling te geven aan behoeftes van vrouwen, zoals sociale veiligheid op straat. Toen onderzoek uitwees dat voetbalveldjes vooral door jongens worden gebruikt, werden er daarnaast speelplekken voor meisjes gemaakt, met ontmoetingsplekken voor jonge ouders en ouderen.
Valk wil diversiteit in ontwerpen hier op de agenda zetten vanuit de kernvraag: Voor wie bouwen we? ‘Om die vraag te beantwoorden heb je empathisch vermogen nodig; dat is waar inclusiviteit om draait. En als je echt geïnteresseerd bent in de ander, wil je ook weten: waar komt die scheve man/vrouw-verhouding vandaan die rond het veertigste levensjaar ontstaat? Wat ik nu het belangrijkste vind, is om dat te onderzoeken, de juiste cijfers op tafel te krijgen.’
HR-beleid professionaliseren
De cijfers van het rondtafelgesprek uit 2018 waren afkomstig van de BNA, het CBS en het Architectenregister; niet elke architect is daar ingeschreven en andersom werkt niet elke ingeschreven architect bij een bureau. De 1100 BNA-bureaus zijn niet representatief voor de branche als geheel op dit vlak. ‘Het is op dit moment bijvoorbeeld niet duidelijk hoeveel vrouwen partner zijn of zelfstandig directeur van een eigen bureau’, legt Valk uit. ‘Dat maakt in de praktijk een verschil. Sommige getalenteerde architecten uit mijn studietijd zie ik nu bij een ontwikkelaar of het Rijksvastgoedbedrijf werken; ik wil graag weten waarom ze daarvoor kiezen. Dit gaat overigens voorbij v/m-verhoudingen.’
De bottom line is dat de branche moet professionaliseren. Zoals architectenbureaus investeren in digitalisering en technische ontwikkelingen, zouden ze dat ook moeten doen in beter HR-beleid. Ector: ‘Of je dat benoemt in termen van kansen benutten, of als onrecht bestrijden, is bepalend voor de toon van het debat.’ Hij wijst op Smeets’ boek. ‘Je kunt met terugwerkende kracht verontwaardigd zijn over hoe het toen eraan toe ging, maar het lijkt me nuttiger om te constateren dat er inmiddels gelukkig veel veranderd is. We zijn er alleen nog niet.’
Smeets: ‘Ik moet denken aan uitspraken van de vrouwen uit mijn onderzoek, hoe zij de situatie hebben ervaren. Als ze door mannelijke collega’s werden weggehoond, zeiden ze: ach, dat was gewoon een oude man. Ze ondergingen het nuchter. Dat verraste me.’ Valk: ‘Voor mij is dit boek een verrijking en herschrijving van de architectuurgeschiedenis; we wisten niet eens dat Grada Wolffensperger de eerste vrouwelijke bouwkundig ingenieur van Nederland was. In 2003 was 85% van de architecten man, in 2018 77%. Het zou mooi zijn als je de komende jaren ziet dat die ontwikkeling versnelt.’