Actueel / Nieuws

Over waarden gesproken

In de klassieker De Eeuwige Bron van Ayn Rand blaast architect Howard Roark een door hem met ziel en zaligheid ontworpen gebouw op, gedreven door principiële motieven. Tot zover de fictieve architect, hoe zit het met de actiebereidheid van ‘echte’ architecten anno nu, in Nederland?

In het Jaarboek 2020 van Blauwe Kamer, vakblad voor stedenbouw- en landschapsarchitecten, stelde de selectiecommissie dat ontwerpers zich ‘best wat activistischer’ zouden mogen opstellen ten aanzien van ‘andere waarden dan economische groei’. Opmerkelijk was dat de commissie vervolgens bleef hangen in een ‘good cop-bad cop’-rolverdeling: wij architecten zijn van de zachte waarden en het is onze missie om ontwikkelaars, vastgoedeigenaren en overheden op een andere manier naar de stad te laten kijken – opdat zij ‘onze’ zachte waarden gaan omarmen.

Nederlandse architecten staan bekend om hun maatschappelijke betrokkenheid. Tegelijkertijd zijn ze ook te individualistisch om effectief activisme te bedrijven. Maar wat als ze activistischer worden in waar ze goed in zijn, namelijk integrale ontwerpkracht waarin economische, ecologische en sociale waarden in samenhang worden bekeken. Waarden waarin ook de opdrachtgever zich kan vinden omdat hun samenwerking – het wij-zij-denken voorbij – uitgaat van gedeelde waarden. Dat zou een innovatieslag zijn, ook in ondernemerschap, die in potentie kan leiden tot veel duurzamer en ‘waardevoller’ opdrachtnemer-opdrachtgever-relaties.

Van beweren naar bewijzen
De BNA stimuleert (BNA-)architecten en hun opdrachtgevers om de meerwaarde van hun gebouw uit te drukken in concrete sociale, ecologische en/of economische waarden – en daarvoor ook bewijsvoering aan te voeren. Onder de streep ontstaan zo zogenoemde ‘value cases’. Deze dienen ter activatie voor andere architecten en hun opdrachtgevers, en ter inspiratie en inzicht voor gebruikers, opdrachtgevers en maatschappij. Van beweren naar bewijzen, dat is het streven. Dit alles onder het mom van: wat we meten, waarderen we.

Aan de voorkant gebeurt dit al bij grote investeringsbeslissingen met publiek geld, via bijvoorbeeld Maatschappelijke Kosten Baten Analyses (MKBA’s). Met het speciaal ontwikkelde ‘value assessment’ richten we ons op de aantoonbare meerwaarde van architectuur op het niveau van kleinere en grotere gebouwen, juist ná oplevering.

Gedeelde waardenset
Feit is dat in de architectuurbranche nu nog nauwelijks achteraf wordt gemeten wat architecten en opdrachtgevers vooraf hebben afgesproken over waarden. Met het assessment willen we dit proberen ten goede te keren. Het wordt afgenomen op basis van een vaste waardenset, samengesteld in samenspel met onze leden. Inzet: inventariseren wat er aan sociale, economische of ecologische waarden boven water kan worden gehaald van al in gebruik genomen gebouwen. Dat kunnen metingen zijn – denk aan duurzaamheidslabel BREEAM – maar ook uitkomsten van bewonersenquetes over de veiligheid en sociale cohesie in hun gebouw. De ‘bewijsvoering’ hoeft niet wetenschappelijk dichtgetimmerd te zijn, doel is om architecten en opdrachtgevers te stimuleren voortaan de waarden van hun gebouwen vooraf vast te leggen en achteraf te meten.

Aantoonbare meerwaarde voor mens en maatschappij
De eerste value case is inmiddels in de maak: Stadskantoor Venlo, ontworpen door Kraaijvanger in opdracht van de gemeente Venlo. Dit gebouw wordt sinds de oplevering in 2015 gemeten op een aantal waardeniveaus, van binnenklimaat (sociale waarde: gezondheid) tot energie (ecologische waarde).

Dit gebouw bewijst dat architecten, landschapsarchitecten en stedenbouwers in de praktijk allang samenwerken aan het ontwerpen van de straat, wijk, stad en het land van de toekomst. Nu nog een gemeenschappelijke waardenset die ook door gebruikers, ontwikkelaars, vastgoedeigenaren en overheden worden gezien als de hunne. En voor je het weet, ontstaan business cases, visies en projecten waarin zachte en harde waarden elkaar versterken. Met mens en maatschappij als spekkopers.

Renson van Tilborg, communicatieadviseur BNA
Deze column verscheen in het juninummer 2021 van Blauwe Kamer