Hieronder de uitspraken van het College van Toezicht en de Raad van Beroep.
2024
D24.003
Klacht over het afnemen van houtwerk uit Indonesië van een aan het architectenbureau gelieerde onderneming.
In zijn algemeenheid geldt dat architectenwerkzaamheden gecombineerd kunnen worden met bijvoorbeeld het leveren van goederen. De BNA Gedragscode staat er ook niet aan in de weg dat de bij een architectenbureau werkzame personen, naast de architectenwerkzaamheden die zij verrichten vanuit het architectenbureau, goederen leveren aan opdrachtgevers van het architectenbureau via een aan hen gelieerde onderneming. Daarbij is van belang dat de architect als opdrachtnemer in een vertrouwenspositie onafhankelijk de belangen van de opdrachtgever behartigt, zonder zich op onoorbare wijze te laten beïnvloeden door nevenbelangen. Voorts is relevant dat het architectenbureau transparant is over de zakelijke en persoonlijke belangen die op een of andere wijze zijn functioneren zouden kunnen beïnvloeden. (De schijn van) belangenverstrengeling moet worden voorkomen. Er is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door opdrachtgever te adviseren om het houtwerk af te nemen van de aan het architectenbureau gelieerde onderneming. Evenmin had het architectenbureau inzage moeten geven in de inkoopkosten van de gelieerde onderneming en de marges op de geleverde materialen. Regel 3 van de BNA Gedragscode verbiedt het BNA-bureau om bij het verkrijgen, verlenen, aanvaarden of uitvoeren van een opdracht een geldelijk belang of enig ander voordeel van derden te bedingen of aanvaarden of aan derden toe te kennen, anders dan de met de opdrachtgever overeengekomen beloning. In dit geval was er geen sprake van dat het architectenbureau “van twee walletjes at” door naast het honorarium van haar opdrachtgever tevens buiten het zicht van die opdrachtgever marge te maken op geleverde producten. Voor de opdrachtgever is steeds duidelijk geweest dat de leverancier van het houtwerk een apart bedrijf was, dat – via de architect – gelieerd was aan het architectenbureau. Dat de gelieerde onderneming – en daarmee de architect – ook een winstmarge zou hebben op het houtwerk was evident. Voor vereenzelviging van de twee rechtspersonen bestaat geen grond.
De klacht is wel gegrond voor zover die ziet op (i) de voorlichting over het afnemen van het houtwerk van de gelieerde onderneming en (ii) het handelen van het architectenbureau als directie voerend architect vanaf het moment dat er klachten waren over de kwaliteit van het houtwerk. Het architectenbureau had er expliciet (en bij voorkeur schriftelijk) op moeten wijzen dat het houtwerk niet voorzien zou zijn van bijvoorbeeld het in Nederland gebruikelijke KOMO-certificaat (bestaande uit een attest en kwaliteitsverklaring). Het had daarnaast op de weg van het architectenbureau gelegen om te zorgen dat de belangen van opdrachtgever onafhankelijk werden behartigd en de (schijn van) belangenverstrengeling weg te nemen op het moment dat er klachten waren over het houtwerk geleverd door de gelieerde onderneming. Het College legt de (lichtste) maatregel van een waarschuwing op.
D24.002
Klacht over (i) onvoldoende heldere communicatie, (ii) niet vastleggen rechten en plichten, (iii) onvoldoende nagaan van referenties en (iv) onvoldoende bouwbegeleiding. Partijen hebben bij het treffen van een regeling over een aantal gebreken, niet beoogd om het indienen van een tuchtklacht – voor zover dat mogelijk zou zijn – uit te sluiten. Klager is ontvankelijk in de klacht.
Het architectenbureau heeft onvoldoende helder gecommuniceerd en voorgelicht over alle werkzaamheden van het begin tot het einde van de verbouwing. Het ligt op de weg van het architectenbureau om (op voorhand) zorg te dragen voor heldere en duidelijke communicatie over, in dit geval, de verschillende fases in het bouwproces. Ook als er enige kennis van de opdrachtgever mag worden verwacht, de opdrachtgever zelf werkzaamheden verricht en het (in theorie) mogelijk was om het architectenbureau in verschillende fases niet meer in te schakelen. Een manier om deze voorlichting op een adequate manier te doen, is door de Consumentenregeling 2013 (CR 2013) te gebruiken. Daarnaast heeft het architectenbureau bij aanvang van de contractvorming en bouwbegeleiding bij aannemer 1 ten onrechte niets vastgelegd.
Dat er fouten zijn gemaakt tijdens de bouwbegeleiding, maakt niet dat er per definitie sprake is geweest van onvoldoende bouwbegeleiding of een gegrond verwijt dat niet voldaan is aan de kernwaarde Professionaliteit of de BNA Gedragscode anderszins geschonden is. Naar het oordeel van het College kan een architect onder omstandigheden nog steeds competent en vakbekwaam handelen als hij gemaakte fouten vervolgens adequaat oplost.
D24.001
Opdracht voor het ontwerpen van de herbouw van een afgebrand restaurant. Samenwerking tussen architectenbureau en opdrachtgever gestrand. In de verschillende verwijten van de opdrachtgever ligt besloten dat het architectenbureau met een zekere mate van opzet (misleiding) niet naar eer en geweten en niet in het belang van de opdrachtgever heeft gehandeld. Naar het oordeel van het College heeft de opdrachtgever deze verstrekkende verwijten aan het adres van het architectenbureau niet, althans niet voldoende onderbouwd. Het College overweegt dat hoewel het in beginsel op de weg van de architect ligt om het communicatieproces met een opdrachtgever te bewaken, in het onderhavige geval verschillende omstandigheden aan de zijde van de opdrachtgever hebben bijgedragen aan het verslechteren van de communicatie en het langzamerhand ontstaan van een verstoorde vertrouwensrelatie. Volgens het College had van het architectenbureau als professionele partij een meer proactieve en fermere opstelling verwacht mogen worden. In plaats daarvan heeft het architectenbureau zich te veel op een zijspoor laten zetten. Ook merkt het College op dat het architectenbureau gaandeweg de uitvoering van het project, terwijl de onderlinge verhoudingen steeds verder verslechterden, op momenten niet voldoende lijkt te hebben onderkend waar de pijn en zorgen van de opdrachtgever zaten. In de specifieke omstandigheden van dit geval ziet het College in de opstelling en handelwijze van het architectenbureau echter onvoldoende aanleiding voor het gegrond verklaren van deze klachtonderdelen. In dat oordeel betrekt het College dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat het architectenbureau niet in het belang van de opdrachtgever heeft gehandeld.