Uitspraken

Het College van Toezicht houdt toezicht op de wijze waarop de leden van de BNA hun beroep uitoefenen en de gedragsregels in acht nemen.

Hieronder de uitspraken van het College van Toezicht en de Raad van Beroep.

2024

D24.002
Klacht over (i) onvoldoende heldere communicatie, (ii) niet vastleggen rechten en plichten, (iii) onvoldoende nagaan van referenties en (iv) onvoldoende bouwbegeleiding. Partijen hebben bij het treffen van een regeling over een aantal gebreken, niet beoogd om het indienen van een tuchtklacht – voor zover dat mogelijk zou zijn – uit te sluiten. Klager is ontvankelijk in de klacht.
Het architectenbureau heeft onvoldoende helder gecommuniceerd en voorgelicht over alle werkzaamheden van het begin tot het einde van de verbouwing. Het ligt op de weg van het architectenbureau om (op voorhand) zorg te dragen voor heldere en duidelijke communicatie over, in dit geval, de verschillende fases in het bouwproces. Ook als er enige kennis van de opdrachtgever mag worden verwacht, de opdrachtgever zelf werkzaamheden verricht en het (in theorie) mogelijk was om het architectenbureau in verschillende fases niet meer in te schakelen. Een manier om deze voorlichting op een adequate manier te doen, is door de Consumentenregeling 2013 (CR 2013) te gebruiken. Daarnaast heeft het architectenbureau bij aanvang van de contractvorming en bouwbegeleiding bij aannemer 1 ten onrechte niets vastgelegd.
Dat er fouten zijn gemaakt tijdens de bouwbegeleiding, maakt niet dat er per definitie sprake is geweest van onvoldoende bouwbegeleiding of een gegrond verwijt dat niet voldaan is aan de kernwaarde Professionaliteit of de BNA Gedragscode anderszins geschonden is. Naar het oordeel van het College kan een architect onder omstandigheden nog steeds competent en vakbekwaam handelen als hij gemaakte fouten vervolgens adequaat oplost.


D24.001
Opdracht voor het ontwerpen van de herbouw van een afgebrand restaurant. Samenwerking tussen architectenbureau en opdrachtgever gestrand. In de verschillende verwijten van de opdrachtgever ligt besloten dat het architectenbureau met een zekere mate van opzet (misleiding) niet naar eer en geweten en niet in het belang van de opdrachtgever heeft gehandeld. Naar het oordeel van het College heeft de opdrachtgever deze verstrekkende verwijten aan het adres van het architectenbureau niet, althans niet voldoende onderbouwd. Het College overweegt dat hoewel het in beginsel op de weg van de architect ligt om het communicatieproces met een opdrachtgever te bewaken, in het onderhavige geval verschillende omstandigheden aan de zijde van de opdrachtgever hebben bijgedragen aan het verslechteren van de communicatie en het langzamerhand ontstaan van een verstoorde vertrouwensrelatie. Volgens het College had van het architectenbureau als professionele partij een meer proactieve en fermere opstelling verwacht mogen worden. In plaats daarvan heeft het architectenbureau zich te veel op een zijspoor laten zetten. Ook merkt het College op dat het architectenbureau gaandeweg de uitvoering van het project, terwijl de onderlinge verhoudingen steeds verder verslechterden, op momenten niet voldoende lijkt te hebben onderkend waar de pijn en zorgen van de opdrachtgever zaten. In de specifieke omstandigheden van dit geval ziet het College in de opstelling en handelwijze van het architectenbureau echter onvoldoende aanleiding voor het gegrond verklaren van deze klachtonderdelen. In dat oordeel betrekt het College dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat het architectenbureau niet in het belang van de opdrachtgever heeft gehandeld.