Wat was destijds de aanleiding om je als bureau op duurzaam bouwen te storten?
Ad:
“Dat is ontstaan vanuit een hele sterke intrinsieke motivatie. Toen Ro en ik gingen samenwerken, vroegen we ons uiteraard af welke koers we wilden gaan varen met het bureau. Ro wilde de wereld wel redden. Dat vond ik goed, maar niet goed genoeg. De wereld moet er dankzij onze bemoeienis ook een beetje mooier van worden. Duurzaamheid op zich is niet voldoende. Je kunt nog zoveel natuurlijke materialen gebruiken, als het resultaat niet mooi, sexy of tactiel genoeg is, dan mist het zijn effect.”
Hoe zorgen jullie er met jullie architectuur voor dat het effect maximaal is?
Ro:
“Als architect word je opgevoed in een tamelijk modernistisch systeem. Less is more. Op het gebied van duurzaamheid is er altijd een stem die zegt dat je er beter niet kunt zijn dan wel. Een begrijpelijke redenering, maar wij krijgen er altijd een soort negatieve kriebel bij. Met onze ontwerpen willen we niet per se een kleinere, maar wel een positieve voetafdruk voor elkaar krijgen. Goed doen in plaats van minder slecht. Uiteindelijk leidt dat tot meer biodiversiteit, meer geluk en meer vruchtbaarheid. Als je vervolgens biobased materialen toepast en met de overschotten van de natuur werkt, ontstaat een grote plus.”
‘Systeemveranderingen zijn noodzakelijk en dat zijn de moeilijkste veranderingen die er zijn.’
Het verkleinen van de ecologische voetafdruk is toch een van de basisprincipes van duurzaamheid?
Ad:
“De grootste mate van duurzaamheid is te bereiken wanneer we als mensen weer echt onderdeel van de natuur worden. Sinds de negentiende eeuw zijn natuur en cultuur steeds verder van elkaar losgeraakt. Het verkleinen van de voetafdruk is bij ons nooit echt aangeslagen, omdat het in de natuur ook niet zo werkt. Een eik vergroot juist zijn voetafdruk. Die spreidt zich zo groot mogelijk uit, vangt zoveel mogelijk licht. Hij produceert misschien wel 100.000 eikels per jaar, terwijl maar één enkel eikeltje nodig is om voor nageslacht te zorgen. Ondertussen voedt de eik echter wel een hele levensketen van beestjes, planten en schimmels. Wij proberen gebouwen te maken die ook als onderdeel van een ecosysteem functioneren, in plaats van zo klein en stil mogelijk in een hoekje te gaan zitten.”
Veel van jullie projecten worden met een bescheiden budget gebouwd en vragen veel extra investeringen en inzet van jullie zelf en jullie opdrachtgevers. Is het mogelijk om jullie werkwijze ook op grotere schaal toe te passen?
Ad:
“De afgelopen 140 jaar hebben we met z’n allen een enorm efficiënt economisch systeem gecreëerd. Producten als staal en aluminium zijn volledig geoptimaliseerd en goedkoop te produceren. Het is heel lastig om op een korte termijn een geheel nieuwe, concurrerende keten op te zetten, bijvoorbeeld voor een biobased materiaal. Systeemveranderingen zijn noodzakelijk en dat zijn de moeilijkste veranderingen die er zijn. Het kan op de grotere schaal, maar dan hebben we nog wel een paar zetjes nodig.”
Ro:
“Als je iets nieuws wilt doen, kom je vrij snel klem te zitten. We werken op dit moment aan een project in de Hedwigepolder. Op een heuvel van overtollige grond komt een toren van het hout van populieren die tweehonderd meter verderop gekapt moeten worden. Als we de populieren echter in een nabijgelegen zagerij op maat laten zagen, is dat al duurder dan kant-en-klaar geschaafd vuren uit Noorwegen. Soms moet je tegen hele rare systemen opboksen.”
In welke biobased materialen of productieprocessen zien jullie veel potentie?
Ad:
“Hout is een van de biobased materialen die al redelijk goed in de keten zit. De afgelopen decennia zijn houten kozijnen en dakbetimmeringen uit het straatbeeld verdwenen, omdat ze veel onderhoud vragen in vergelijking met bijvoorbeeld kunststof. Ik zie veel potentie in de verduurzaming van hout, zoals het acetyleren (met azijnzuur bewerken) of het furfuryleren (met alcohol bewerken) van snelgroeiende zachthoutsoorten. Door dit soort technologische ontwikkelingen kunnen biobased producten concurrerend worden en weer hun plek in de keten terugveroveren.”
Ro:
“Ik zie een grote uitdaging in het wezenlijk anders ontwerpen met biobased materialen. Met accoya (geacetyleerd naaldhout) kun je best op een modernistische manier bouwen. Voor een optimale toepassing van andere biobased materialen moet je echter heel anders gaan vormgeven en detailleren. Tij, het eivormige vogelobservatorium bij de Haringvlietdam dat we samen met RAU ontwierpen, is bedekt met riet dat er vlakbij is geoogst. Bij een kleinere hoek dan dertig graden functioneert riet niet meer als afdekking, omdat het dan gaat inwateren en rotten. Redenen om het ei een open kop en een kuif te geven.”
‘De grootste mate van duurzaamheid is te bereiken wanneer we als mensen weer echt onderdeel van de natuur worden’
Welk project dat jullie de afgelopen twintig jaar hebben gerealiseerd, is het meest geslaagd? Welk project voegt de meeste waarde toe?
Ro:
“Dan kies ik voor een project waar we naast een ecologisch ook een sociaal ecosysteem hebben gemaakt: leer- en buurttuin De Buitenkans in Roosendaal. Hier hebben we een braakliggend terrein getransformeerd tot een tuin waar buurtbewoners en leerlingen van een praktijkschool samenwerken en elkaar ontmoeten. In een honderd meter lang, schuurvormig gebouw dat door een leraar en leerlingen is gebouwd, bevinden zich onder andere een volière, een klaslokaal, een kas en een stal voor kleinvee. De leerlingen hebben voor het eerst een eigen plek waar ze trots op zijn en zich echt thuis voelen. Wanneer je alles als een ecosysteem aan elkaar koppelt, gebeuren er hele mooie dingen.”
Ad:
“Als je kijkt naar de impact, dan vind ik Tij en de Mozesbrug bij Fort de Roovere in Halsteren het meest geslaagd. Mensen bezoeken die plekken vanwege de aparte vormgeving en omdat ze er mooie selfies kunnen maken voor Instagram, maar ondertussen komen ze ook op een bijzondere manier met de natuur in aanraking. Hopelijk zetten deze projecten ertoe aan om vervolgens ook wat beter voor die natuur te zorgen.”