Actueel / Nieuws

Architectuur is de infrastructuur van onze samenleving; en kwaliteit het visitekaartje van de architect

Architect en stedenbouwkundige Hans Teerds publiceerde onlangs het essay 'De ruimte die we delen'. Hoe maken we architectuur en stedenbouw politiek? Vooruitlopend op de nieuwe editie van  Beste Gebouw van het Jaar en ter versterking van de boodschap aan het nieuwe kabinet vroeg BNA hem te reflecteren op de betekenis van architectuur voor onze samenleving en positie van de architect daarin.

We hoeven architecten natuurlijk niet echt relevant te maken, dat zijn ze al, schreef waarnemend voorzitter van de BNA Jeroen de Willigen bij het aantreden van het nieuwe bestuur. Bouwopgaven, zo vervolgt hij, worden steeds complexer. ‘Het aanstellen van goede architecten is daarvoor een conditio sine qua non.'

Terecht. Goed werk is het beste visitekaartje dat een architect kan leveren. Alleen daarmee maakt de architect zich onmisbaar in de complexe en minder complexe bouwopgaven. Soms staan architecten echter te boek als degenen die bouwopgaven alleen nog maar complexer maken. Wellicht daarom dat in de praktijk opgaven vaak uitgekleed zijn, en de opdracht aan de architect beperkt is tot het maken van het schetsontwerp, het functioneren als esthetisch adviseur? Dat is, mijns inziens, een historische vergissing. Architectuur is zoveel meer dan een complexe puzzel oplossen, laat staan dat architectuur zich beperkt tot het aanleveren van ideeën of tot de esthetische kant van de zaak.

De relevantie van architectuur zit voor mij in de politieke dimensie van het vak. Ik bedoel daarmee dat architectuur de leefomgeving van de mens bepaalt – of beter gezegd: van mensen. De leefomgeving is nooit helemaal alleen van een individu, maar altijd gerelateerd aan anderen. Het is een wereld die we delen, niet alleen ruimtelijk, maar ook in de tijd. In die wereld bepaalt architectuur niet alleen hoe mensen leven, werken, rusten, relaxen, op avontuur gaan, maar ook hoe ze elkaar tegenkomen (of niet), en op die manier ook daadwerkelijk een samenleving kunnen vormen. Architectuur, zo zou je ook kunnen zeggen, is de infrastructuur van de samenleving: het is een nogal sturende structuur, die – om het met Hannah Arendt te zeggen – niet alleen de condities schept waarin wij leven, maar ook conditionerend werkt. Daarmee heeft architectuur een bepalende waarde voor hoe de mens in de wereld, in de samenleving staat, en mede vormgeeft aan deze samenleving.

Mijn punt is dat het helemaal niet neutraal is hoe we de wereld vormgeven. Dit vertrekpunt staat natuurlijk los van wie het ontwerp maakt: de bouwer die op de achterkant van een bierviltje tekent, de architect die maanden zit te broeden op het plan? Beide doen een interventie in een wereld die we met elkaar delen, en beide bepalen voor de komende decennia de manier waarop de bewoners en gebruikers ‘in de wereld zijn’. Ik heb uiteraard onevenredig veel meer vertrouwen in de architect, dat deze met een plan komt die daar rekening mee houdt. De ‘goede architect’, om met De Willigen te spreken, heeft niet alleen kennis van het bouwen, weet niet alleen een goed antwoord te verzinnen op een complexe opgave, maar weet ook buiten de opdrachtgever om te denken, en het publiek te betrekken bij de opgave die er ligt. Een opgave staat immers nooit op zichzelf.

Nu is deze positie aan tafel zeker niet gegarandeerd. Immers, de krachten lijken eerder de andere kant op te werken: er wordt eerder minder in architectuur geïnvesteerd (en wellicht ook geloofd in de kracht ervan) dan meer. De positie is niet of nauwelijks beschermd – en de procedures die we in Nederland hebben om de kwaliteit te waarborgen (inspraakprocedures, welstandscommissies, omgevingswet) lijken soms tandeloze tijgers dan effectieve instrumenten.

De afgelopen jaren heb ik de kans gekregen om in Zwitserland les te geven en onderzoek te doen. Het valt op hoeveel aandacht (en geld) er in dit land is voor architectuur en openbare ruimte. Niet alleen naar de fysieke objecten, zeker ook naar de manier waarop deze tot stand worden gebracht en onderwerp zijn van publiek gesprek en politieke besluitvorming. In verschillende kantons gaat de regelgeving omtrent het aankondigen en ontwikkelen van bouwprojecten bijzonder ver. Om te beginnen worden bijvoorbeeld in Zürich alle grote publieke bouwprojecten via publieke prijsvragen beslist. Het idee erachter is dat de opgaven die publiekelijk betaald worden niet slechts naar enkele bureaus gaan, maar dat ieder bureau kan meedingen. Het publieke debat dat hierdoor kan ontstaan over de mogelijkheden, die door deelnemende bureaus in kaart worden gebracht, is op een bepaalde manier dus een soort bijvangst. Maar wel een enorm belangrijke. Voor elke prijsvraag worden de ambities geformuleerd in een programma van eisen. Architectenbureaus kunnen er een plan voor indienen, dat vervolgens tentoon wordt gesteld in het gemeentehuis of op een andere publiek toegankelijke en relevante locatie. Het publiek wordt actief uitgenodigd de ontwerpen te komen bekijken en er ook op te reageren. Doordat alle plannen op eenzelfde manier getoond worden, meestal ook in de vorm van een fysiek model, kunnen de projecten door een breed publiek met elkaar vergeleken worden en kan er een discussie ontstaan over de ambities van de verschillende projecten. Dat moet ook, want gekozen wordt er door het publiek via veelvuldige referenda.

Natuurlijk worden niet alle projecten zo beslist. Wel is er voor elk project de verplichting om meer dan duidelijk te maken aan de buurt dat er mogelijk gebouwd gaat worden. Voordat een bouwaanvraag ingediend kan worden, moet er een zogenoemd Baugespann opgezet worden op de locatie van het toekomstige gebouw. Dit zijn dunne stalen constructies die de contour van het te bouwen object uitbeelden. Zo zie je in Zürich regelmatig kleine en grote staketsels staan langs de straat, waardoor duidelijk wordt dat voor die plek een plan is ontwikkeld om een pand te slopen en te vernieuwen, een paviljoen toe te voegen, of een enorme nieuwe toren te bouwen. Tegelijk moeten ontwikkelaars met die staketsels ook in woord en beeld duidelijk maken wat er gebouwd gaat worden. De plannen liggen ter inzage bij de gemeentelijke diensten. Het is op dat moment ook mogelijk om in te spreken bij de gemeente, of ertegen te procederen. Later in het bouwproces moet, bij grote projecten, zelfs een een-op-een model van een gevelfragment geplaatst worden. Zo wordt al tijdens de bouw duidelijk hoe de gevel eruit zal gaan zien en kan er al ruim voordat het gebouw afgebouwd gediscussieerd worden over de kwaliteit van de voorgestelde materialen, verhoudingen, en kleuren.

‘Uiteindelijk is het de kwaliteit die de architect levert niet alleen het beste visitekaartje, maar ook de enige manier om de relevantie van het vak te bewijzen.’

Het prijsvraagmodel, het Baugespann en het gevelmodel laten zien hoe serieus architectuur wordt genomen en hoe de gebouwde omgeving begrepen wordt als een publieke zaak, die niet alleen de toekomstige bewoners of gebruikers en hun naaste buren aangaat. Iedereen wordt uitgenodigd om zich ermee te bemoeien. Daarmee is natuurlijk nog niet de positie van de architect aan tafel bij de opdrachtgever gegarandeerd. De titel is ook in Zwitserland niet beschermd, iedereen kan een bouwaanvraag indienen. Tegelijkertijd is de bouwcultuur dusdanig dat er nauwelijks zonder architect gebouwd wordt, wellicht omdat het land – waar het ook om bekend staat – tamelijk perfectionistisch is, zeker ook als het op bouwen aankomt. Er is in Zwitserlandland groot respect voor het ambacht, zowel voor het ambacht van de ontwerper, als voor het ambacht van de aannemer en uitvoerder. Misschien is dat ook waar Jeroen de Willigen op hintte, met zijn opmerking over de goede architect. Uiteindelijk is het de kwaliteit die de architect levert niet alleen het beste visitekaartje, maar ook de enige manier om de relevantie van het vak te bewijzen.

Hans Teerds is architect en stedenbouwkundige. Hij werkt momenteel als senior docent en onderzoeker aan de leerstoel Geschiedenis en Theorie van de Stedenbouw aan de ETH Zürich.