DAAD was al actief met biobased bouwen toen het thema nog vooral een geitenwollensokken imago had. Hoe is deze focus destijds tot stand gekomen?
“De oorsprong ligt bij een project uit 1997. Een biologische boer uit Orvelte wilde op zijn erf een informatiecentrum bouwen ten behoeve van zijn ecologische productiewijze en de mogelijke toepassing van hennep. Mijn collega Rob Hendriks ging hiermee aan de slag en ontwierp een gebouw van larikshout, leem en hennep. Dankzij een ‘tropenconstructie’, een losstaand dak boven een aantal geïsoleerde ruimten, was het mogelijk het klimaatbeheer op een low-tech wijze te regelen. Het paviljoen kreeg de nodige aandacht en werd vanwege zijn eigentijdse vormgeving bekroond met de Drentse Welstandsprijs. Voor ons was het project een soort openbaring. Alle toegepaste materialen kunnen zonder beschermende maatregelen op natuurlijke wijze verouderen. Het gebouw is volledig demontabel, maar kan desgewenst ook ter plekke vergaan, zonder enige milieubelasting. Het bewijst echter nog steeds zijn waarde en heeft intussen al tweemaal een nieuwe functie gekregen. Sindsdien kijken we niet alleen naar wat een gebouw nu is, maar ook wat ervan overblijft na het gebruik. We bouwen daarom vooral met natuurlijke, herkenbare en lokale materialen. Als je weet waar een materiaal vandaan komt, ben je je veel meer bewust van een plek en een traditie.”
Zorgde het project in Orvelte ervoor dat jullie meer benaderd werden voor dit type opgaven?
“Er kwamen zeker opdrachtgevers naar ons toe, maar het liep niet meteen storm. Het is echt een groeiproces geweest. Biobased bouwen is als niche begonnen, ook binnen ons eigen portfolio. Lange tijd bleven dit soort projecten kleinschalig en waren we afhankelijk van opdrachtgevers die verder wilden gaan dan gebruikelijk. Dankzij de projecten gingen we er zelf steeds meer in geloven en kregen we gaandeweg de kans nieuwe kennis en producten te ontwikkelen. Met de mogelijkheid om schaapskooien te ontwerpen in Balloo en Bargerveen, kreeg het ecologisch bouwen bij ons de afgelopen jaren ineens een andere schaal en daardoor ook meer impact.”
‘Er zijn erg veel innovaties op het moment. Alleen al voor isolatiemateriaal zijn er tientallen mogelijkheden: houtwol, hergebruikt papier, stro, hennep. Het ene is niet beter dan het andere. Als je écht een slag wilt maken, heb je ze allemaal nodig.’
Tot nu toe passen jullie biobased materialen vooral toe in particuliere woningen en agrarische gebouwen. Wat zijn de mogelijkheden in bijvoorbeeld de sociale woningbouw?
“Enkele jaren geleden merkten we dat bij lokale woningbouwcorporaties de interesse voor ecologisch bouwen begon te groeien. Ze kwamen ook met vragen bij ons. Een aantal corporaties heeft het samenwerkingsverband ‘Drenthe woont circulair’ opgericht, maar de concrete actie daarna ging wat ons betreft niet snel genoeg. We hebben toen besloten onze kennis en ons netwerk aan te wenden om het ecologisch bouwen dan maar naar de corporaties toe te brengen. Samen met een aannemer hebben we een ecologische corporatiewoning ontwikkeld. Deze levensloopbestendige woning heeft een dampopen constructie voor een goede vochtbalans en bestaat uit een houtskeletbouw frame, waarin strovlokken worden geblazen. Deze maand begint de bouw van de eerste woningen!”
Zijn er zaken waar jullie tegenaan lopen bij het toepassen van biobased materialen?
“Het is soms wat ingewikkeld dat certificaten van nieuwe producten nog niet helemaal op orde zijn. Daardoor zijn deze producten in de MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) niet goed in te vullen, omdat ze minder scoren dan in werkelijkheid het geval is. Steeds meer producenten zijn erg voortvarend met circulariteit bezig, waardoor je als architect goede keuzes kunt maken. De ontwikkelingen gaan nu zo hard dat circulaire producten echt de standaard worden. Als je goed begrijpt wat de CO2-belasting of ecologische footprint van een gebouw is, is de certificering minder belangrijk.”
“Ook de betaalbaarheid van biobased bouwen is nog vaak een struikelblok. De samenleving vraagt om circulaire oplossingen, maar opdrachtgevers weten vaak niet wat hun eisen op dit vlak in de praktijk precies betekenen. We hebben soms de ‘handicap’ dat we met onze kennis en ervaring erg ver gaan en met een plan komen dat héél ecologisch is. Voor veel woningbouwcorporaties is dat soms nog een brug te ver, omdat voor hen ook de kosten erg belangrijk zijn. De biobased levensbestendige woning die wij nu gaan bouwen, is nog substantieel duurder dan een traditionele woning met een kalkzandsteen- of betoncasco.”
Wordt er in corporatieland nog te veel op de korte termijn gedacht?
“Ik denk het wel, maar we bevinden ons op een kantelpunt. Corporaties kunnen bijvoorbeeld eigenaar worden van een woning, maar niet van het materiaal. Houtconstructies zijn over zeventig jaar nog grotendeels herbruikbaar, als nieuwe constructie of gedowncycled als isolatiemateriaal. Ze vertegenwoordigen in ieder geval een waarde. Als je die waarde nu eens niet afschrijft in die zeventig jaar, maar laat staan, dan wordt het verschil in kosten met traditioneel bouwen al veel kleiner. Zeker als je bedenkt dat we over zeventig jaar misschien wel extra moeten betalen voor het slopen en afvoeren van bijvoorbeeld beton.”
Welk biobased materiaal of welke ecologische bouwmethode heeft wat jou betreft de meeste potentie?
“Er zijn erg veel innovaties op het moment. Alleen al voor isolatiemateriaal zijn er tientallen mogelijkheden: houtwol, hergebruikt papier, stro, hennep. Het ene is niet beter dan het andere. Als je écht een slag wilt maken, heb je ze allemaal nodig. Houtbouw in CLT is nu een grote hype, terecht natuurlijk. Voor een eenlaagse woning met kap is massief CLT echter niet efficiënt. Je past dan veel meer materiaal toe dan nodig is. Het is veel efficiënter een licht frame te maken van hout en daar bijvoorbeeld stro in te blazen. Je legt dan minder CO2 vast per woning, maar gaat wel zuiniger met materialen om. Ik denk dat een dergelijke rationalisatieslag de komende jaren zal gaan plaatsvinden.”
‘Het wonen in een biobased huis is straks voor iedereen bereikbaar. Daarmee kunnen we biobased bouwen tot de nieuwe standaard verheffen.’
Op welk project ben je het meest trots?
“Recreatiewoning Landweer in Roderesch is een project waarin voor mij alles samenkomt. We kregen de vraag een huisje uit 1924 te vervangen door nieuwbouw. Bij een bezoek bleek het erg schattig en bouwkundig in een redelijk goede staat. Uit architectuurhistorisch onderzoek kwam naar voren dat het bovendien een van de laatste authentieke recreatiewoningen in Drenthe is. Voor ons was het duidelijk dat we geen nieuwbouwplan gingen maken, maar een verbouwplan. Door de toepassing van een dampopen constructie en na-isolatie met biobased materialen hebben we het monumentale huisje geconserveerd en van een gezond en aangenaam binnenklimaat voorzien. De woning is verlengd met een transparante woonkeuken van glas en hout. Dit levert een spannend contrast op met het intieme, historische deel. Het is mooi om als architect een nieuwe laag te kunnen toevoegen en zo onderdeel te worden van de geschiedenis van een gebouw.”
“Architectonisch is de recreatiewoning heel goed gelukt, maar het meest trots ben ik op het feit dat we nu ecologische corporatiewoningen gaan bouwen. Het wonen in een biobased huis is straks voor iedereen bereikbaar. Daarmee kunnen we biobased bouwen tot de nieuwe standaard verheffen.”