In een wereld in energietransitie is energieneutraal bouwen en renoveren een hot topic. Of misschien juist een cold topic? Carl-Peter Goossen is directeur en ontwerpmanager bij Bouwnext en bestuurslid bij KERN (Kennisinstituut Energetische Renovatie en Nieuwbouw). In de training energieneutraal bouwen en renoveren laat hij als docent onder andere zien hoe je gebouwen ontwerpt met een zo laag mogelijke warmtebehoefte.
Door Leon Sebregts
Hoe ben je in de rol van ontwerpmanager voor integraal energetisch bouwen terechtgekomen?
“Via de LTS, MTS en HTS studeerde ik uiteindelijk architectuur op de Academie van Bouwkunst in Arnhem. In de jaren tachtig was er weinig werk en greep ik iedere kans aan om werkervaring op te doen. Als uitvoerder, keukenverkoper en ontwerper van asfaltcentrales leerde ik integraal te werken en te denken. Het was vooral de koppeling tussen techniek en vormgeving die me interesseerde. Op de Academie studeerde ik als eerste af met een ontwerp in 3D. Na de studie hield ik me vervolgens bij een aantal architectenbureaus bezig met de implementatie van de voorlopers van de huidige BIM-software. In 1998 begon ik als ontwerpmanager bij ABT. Ik ontwierp onder andere mee aan het Bimhuis / Muziekgebouw aan ‘t IJ in Amsterdam en werkte met Rem Koolhaas aan het niet uitgevoerde Whitney Museum in New York en aan De Rotterdam. Met het doel integrale duurzaamheid in bouwtrajecten voor elkaar te krijgen, begon ik in 2007 voor mezelf.”
Hoe heb je dat aangepakt?
“In 2012 startte ik als voorzitter van de vereniging DNA in de Bouw (De Nieuwe Aanpak). Met het project PassReg probeerden we in veertien Europese regio’s de grootschalige uitrol van de principes van nearly Zero Energy Building (nZEB) voor elkaar te krijgen. Als onderdeel van het project startte het Duitse Passiefhuis Instituut in 2013 met de zogenaamde vakman-cursus. Alle kennis die we op onze rondzwervingen door Europa opdeden, hebben we ingebracht in de stichting KERN. De resultaten van ons onderzoek en de principes van het passiefhuis hebben we bij elkaar gebracht. Ze vormden de basis voor de huidige BENG-wetgeving. Middels voorlichting en trainingen kanaliseren we vanuit KERN wetenschappelijke kennis naar de bouwpraktijk.”
Is er te weinig uitwisseling tussen de wetenschap en de bouwpraktijk?
“Dat is zeker zo. In de bouw vormt wetenschappelijk onderzoek nauwelijks een bron van kennis en informatie. Er is wel wetenschappelijk onderzoek maar dat vindt niet zijn weg naar de bouwpraktijk. We doen in de bouw vooral aannames en gaan uit van wat we kennen. Daarnaast bouwen we voor de extremen, niet voor het dagelijkse gebruik. Dat zijn gemiste kansen! Sommige zaken kun je vrij eenvoudig vanuit de natuurkunde beredeneren. Voor meer ingewikkelde vraagstukken zijn er bijvoorbeeld in de database van het Passiefhuis Instituut veel principes met onderliggende wetenschappelijke onderzoeken te vinden. Zwitsers onderzoek toont bijvoorbeeld aan dat je woningen lager en comfortabeler kunt ventileren door de slaapkamers te ventileren, de lucht over te storten naar de woonkamer en deze vervolgens af te voeren via de keuken. In de woonkamer zelf voer je geen nieuwe lucht toe. Het principe is uitvoerig onderzocht en in de praktijk getest. Dit soort wetenschappelijke kennis vormt de basis voor onze trainingen.”
Middels voorlichting en trainingen kanaliseren we vanuit KERN wetenschappelijke kennis naar de bouwpraktijk.
Hoe komt het dat een integrale aanpak in de bouw vaak nog ver te zoeken is?
“In de Nederlandse bouwpraktijk zijn adviseurs gewend om te volgen. Je moet een constructeur of installatieadviseur niet vragen wat op basis van een PvE de optimale oplossing is. Ze komen vaak pas in actie als er een architectonisch ontwerp ligt. Die opeenvolging van disciplines moet verdwijnen. Daarnaast denkt iedereen nog te veel in hokjes. Een installatieadviseur ontwerpt het liefst een zo groot mogelijke installatie. Daarmee zijn de extremiteiten in ieder geval gedekt, zo redeneert men. Als je in een ontwerpteam zoekt naar de gemene deler kunnen installaties veel kleiner en hoef je achteraf minder in te regelen en bij te stellen. We nemen te snel de kennis van de ander voor lief, in plaats van gerichte vragen te stellen en op zoek te gaan naar integrale oplossingen. Een mooi voorbeeld is het Bimhuis / Muziekgebouw aan ’t IJ, waaraan ik heb gewerkt. Hier bedacht de adviseur in eerste instantie twee gescheiden systemen voor geluidsisolatie en thermische isolatie. Dankzij de gecombineerde ontwerpkracht van het team hebben we die uiteindelijk aan elkaar kunnen knopen.”
Kun je nog een ander voorbeeld noemen van een project waarbij een integrale aanpak leidend was?
“We werken met Bouwnext mee aan de vervanging van zes flats in de Gestelse Buurt in Den Bosch. Hier passen we de principes van het passiefhuis nauwkeurig toe: maximale luchtdichtheid van de schil, optimaal gebruik van passieve zonne-energie en een ventilatieregime met warmteterugwinning. Installaties worden dan bijzaak. Dergelijke renovaties hebben 90 tot 95 procent minder warmtebehoefte. De verwarming gaat pas aan onder de negen graden Celsius. De mediabox is voldoende om het huis te verwarmen.”
Waarvoor moet volgens jou vooral aandacht zijn in de Nederlandse bouwpraktijk?
“De focus moet veel meer op total cost of ownership in plaats van zo laag mogelijke bouwkosten. Luchtdichtheid en ventilatie zijn hierbij belangrijke thema’s. In de training energieneutraal bouwen en renoveren komen ze daarom uitgebreid aan de orde.”